Taalvaardigheid

In de zesde klas van de lagere school, tegenwoordig, geloof ik, groep acht genoemd, moesten we een opstel schrijven over een bijzondere gebeurtenis in ons jonge leventje.
Toevallig was ik een paar dagen eerder met mijn vader naar Schiphol gereden om iemand op te halen. Het was avond of nacht, dat weet ik niet meer, maar in ieder geval hartstikke donker.
Toen we Schiphol naderden, zag ik duizenden prachtig schitterende lichtjes keurig in rijen opgesteld. Ik zat achterin de auto gefascineerd naar de lichtpracht te staren. Ongelofelijk mooi vond ik het verschijnsel.
 
Daarover heb ik dus mijn opstel geschreven. Met hart en ziel beschreef ik deze bijzondere ervaring, waarbij ik veel superlatieven en bijvoeglijke naamwoorden gebruikte. Ik was trots op mijn prachtig stukje proza toen het af was. Dit stuk literatuur zou zeker een acht of een negen opleveren en misschien wel een tien. Want de leraar zou beslist heel erg onder de indruk zijn van zoveel taalvaardigheid.
 

Ik keek verlangend uit naar de terugontvangst van mijn schrijfstuk. Ontgoocheld was ik toen ik een grote zes op het papier zag staan. Ik had meteen een hekel aan deze leraar, die kennelijk niet van mooie literatuur hield. Een geluk was wel dat het schooljaar niet lang meer duurde.
Dus zou ik op korte termijn bevrijd worden van deze akelige man.
 
Als ik nu een stukje schrijf, vraag ik mij soms af of anderen het wel leuk vinden, maar ik zal er niet mee zitten als dat niet zo is. Sinds dat opstel heb ik wat schrijven betreft eelt op mijn ziel.
 

12-09-2020

Wil je meer schrijfsels lezen?
Klik op één van de titels bovenin om een titellijst te openen.